De Eerste Verjaardag Van De Gruyter Brill – The First Anniversary of De Gruyter Brill
As we celebrate our first year of partnership and look excitedly toward the future, this Dutch-language speech by Ineke Slujter reflects on the state of the humanities today. She reminds us of the long history behind us and emphasizes the need to be careful custodians of the knowledge and the communities we serve.
The following speech was given in Dutch by Ineke Sluiter at the 2025 Brill authors’ party held in Leiden, the Netherlands. Not only did her speech mark one year of the historic union between De Gruyter and Brill, it tapped into the challenges and opportunities of modern-day academic publishing: open access, ChatGPT, geopolitical divides and attacks on the freedom of expression.
Sluiter is Distinguished Leiden Professor of Greek at the Leiden University Center for the Arts in Society, and has collaborated with De Gruyter Brill for many years on various publications in the field of classical antiquity. We are delighted to share her insights and perspective in this blog post.
Vandaag is het de eerste verjaardag van de samenwerking van De Gruyter Brill—in deze stad vooralsnog en vanzelfsprekend hardnekkig aangeduid als Brill De Gruyter. Toen mij gevraagd werd of ik dat met jullie wilde vieren door kort iets te zeggen, zei ik natuurlijk meteen ‘ja’, en realiseerde me slechts iets later dat het geen sinecure zou zijn. Want dit is wat Mirjam Elbers me aanreikte als onderwerp: “We dachten aan een … verhaal over de wetenschap, misschien in het bijzonder de geesteswetenschappen, de stand ervan, de dreigingen, wellicht de rol van publicaties/uitgeverijen, [in deze wereld waarin de wetenschap meer en meer onder druk staat, of zelfs verdacht wordt gemaakt], maar ook een verbinding met iets uit jouw eigen vakgebied is natuurlijk prima.” Hoe lang ik daarvoor had? 25-30 minuten. In een vervolgmail werd er nog bij gezegd: ‘Is dat werkbaar of te breed?’. Nou, Mirjam, het gaat wel …
“Het zijn juist de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen die kwetsbaar zijn voor dit soort repressie. Wij denken immers na over gevoelige onderwerpen, die tot felle maatschappelijke discussies kunnen leiden […]”
Hoe gaat het met de wetenschap? Tja, je vraagt het aan een optimist, maar in alle eerlijkheid: best wel beroerd. Het zal niemand hier ontgaan zijn, maar laat ik deze open deur toch even intrappen. In Amerika is een stelselmatige aanval gaande op de universiteiten en de grondslagen van onze kennismaatschappij, met de kruistocht tegen Harvard en de vernietiging van databases en afbraak van longitudinaal klimaat- en gezondheidsonderzoek als voorlopige dieptepunten. En passant wordt ook de academische vrijheid én de vrijheid van meningsuiting bedreigd: een prestigieuze universiteit als Berkeley geeft een lijst met 160 namen door aan de overheid, namen van studenten en stafleden die zich zouden hebben ingelaten met protesten. McCarthyism 2.0. Aan Texas A&M is een docent ontslagen (die trouwens al tien jaar op tijdelijke contracten haar onderwijs gaf), zogenaamd omdat de inhoud van haar onderwijs niet exact correspondeerde met wat er in de studiegids stond, maar in werkelijkheid omdat ze iets stond uit te leggen over gender identiteiten. De studente die stiekem opnames maakte van wat ze zei, meldde dat dat illegaal was en dat het indruiste tegen haar godsdienstige overtuiging en tegen wat haar president had gezegd. Het zijn juist de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen die kwetsbaar zijn voor dit soort repressie. Wij denken immers na over gevoelige onderwerpen, die tot felle maatschappelijke discussies kunnen leiden, vragen van wie wij zijn, hoe we samenleven en wellicht ook hoe we dat zouden moeten doen. We proberen onze studenten instrumenten en wetenschappelijke informatie aan te reiken om daar constructief over na te denken en met elkaar in debat te kunnen gaan. Aan deze studente aan Texas A&M was dat niet besteed.
‘Zover zijn we gelukkig niet in Nederland’, hoor je dan nog steeds om je heen. Maar vergis je niet. De retorica van de VS werpt zijn slagschaduw vooruit en maakt dat we ook in Nederlandse debatten dingen ‘mee-horen’ in wat er gezegd wordt. Zo werkt ‘framing’, een frame heeft zijn eigen interne logica zonder dat je dat hoeft uit te spellen. Als JA-21 een ministerie van overheidsefficiëntie wil invoeren (en daarbij zegt dat ze toch al minstens tien jaar roepen dat de overheid in Nederlands moet afslanken), dan is dat laatste weliswaar waar, maar het is natuurlijk geen toeval dat ze hun voorstel nu in deze termen gieten. Ook dit is het gebied van de Geesteswetenschappen, wij snappen hoe retorica en taalkunde werken, en we kennen de subtiele en minder subtiele manieren om mensen te beïnvloeden, te manipuleren, onder druk te zetten—en tegelijk ‘plausible deniability’ te houden. ‘Hoorden jullie zojuist iets Musk-achtigs, iets DOGE-achtigs? Maar wij zeggen dit toch al tien jaar!’ Plausible deniability. Dat is hoe een ‘dog whistle’ werkt.
“Onderzoek moet maatschappelijk ‘nut’ hebben, en ik heb niet het gevoel dat dat begrip erg subtiel zal worden ingezet.”
In Nederland is de NSC-minister van OCW, die zijn best heeft gedaan om een onbekookt regeerakkoord uit te voeren door zware bezuinigingen op de wetenschap door te zetten, zojuist opgevolgd door een bewindsman van BBB. Hebben jullie toevallig het concept verkiezingsprogramma van BBB al even bekeken? Laat ik jullie helpen. BBB heeft inmiddels als beleidsvoornemens aangekondigd: terugdringen van de rol van NWO; het beperken van onderzoek tot onderwerpen waar de maatschappij iets aan heeft; beperken van de toestroom van buitenlandse studenten; en Engels mag alleen gebruikt als het ‘onontkoombaar’ is—zulke onontkoombaarheid voel ik bij de ‘stream of profanities’ die dit soort plannen bij mij opwekken. (Dat lijkt toch minder erg dan vloeken in het Nederlands). Maar hoe dan ook: onderzoek moet dus maatschappelijk ‘nut’ hebben, en ik heb niet het gevoel dat dat begrip erg subtiel zal worden ingezet. BBB wil terug naar de kern: ‘wetenschap die zich richt op wat werkt en nodig is’. Ander citaat: ‘universiteiten moeten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus nemen en zich niet enkel richten op internationale rankings of abstracte modellen’. Wacht even, deze lees ik nogmaals voor: ‘universiteiten moeten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus nemen en zich niet enkel richten op internationale rankings of abstracte modellen’. Leiden, houd nu eens op met je enkel te richten op internationale rankings of abstracte modellen! Ga voor je maatschappelijke verantwoordelijkheid! Zou dat goed zijn voor de Geesteswetenschappen? Voor wie verstand heeft van de inhoud zou dat zeker zo moeten zijn. Maar we zien nu al bij voortduring hoeveel moed en vasthouden aan de eigen principes er nodig is voor een universiteit om niet zekerheidshalve alvast maatregelen te nemen die in lijn lijken met de geest van dit soort uitspraken—en die geest schaart de GW onder ‘nice to have’, niet ‘need to have’. Alvast meebuigen: zoals de Amerikaanse academie niet wist hoe snel ze hun websites moesten ontdoen van alle taal die naar diversiteit en inclusie riekte. Ik moet binnenkort over dat onderwerp praten bij de TU Delft. En schrok me wezenloos toen ik de titel van hun symposium hoorde: ‘diversity and inclusion: have we gone too far?’
Dan toch maar weer even terug naar het concept-verkiezingsprogramma van de BBB. Hier is nog een stijlbloempje waarin ze uitleggen hoe ze gaan zorgen dat de kosten niet stijgen: ‘alle verbeteringen moeten worden bekostigd uit bezuinigingen’. Ook die is de moeite van het herhalen waard, maar ik doe het niet.
Ik ben een optimist, wel eentje die tegenwoordig wat meer haar best moet doen dan anders: het gaat met de wetenschap ook best goed! Eens kijken: Gouke Moes heeft helemaal geen slecht eerste debat afgeleverd, en dat ging over academische vrijheid, echt wel een principieel onderwerp met ingewikkelde haken en ogen in deze tijd. Het Ministerie van OCW verzoekt nu de KNAW om advies uit te brengen over de vraag of die academische vrijheid niet verankerd zou moeten worden in wetgeving, misschien zelfs in onze grondwet.
De vraag is begrijpelijk: academische vrijheid wordt genoemd maar niet gedefinieerd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Daar staat lapidair in art. 13: ‘De academische vrijheid wordt geëerbiedigd’. Ook de WHW, de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, is er kort over (art. 1.6): ‘Aan de instellingen voor hoger onderwijs en aan de academische ziekenhuizen wordt de academische vrijheid in acht genomen’. Ja, dat kan misschien wel een beetje uitleg gebruiken. Tegelijk spelen er ook kwesties in de politiek over de vrijheid van meningsuiting van academici, en sommigen zullen hier toch ook weer hoge fluittonen van over de Oceaan horen komen: want de term ‘academisch activisme’ is hier niet ver, en de toonzetting van die uitdrukking is niet positief. Maar inderdaad: academici maken zich óók druk over schrijnende humanitaire issues zoals de Israël-Gaza problematiek, waar inmiddels het g-woord niet meer vermeden kan worden. Academici laten ook van zich horen over samenwerking met fossiele industrie en over ons klimaat. Intussen is de KNAW bezig met de herziening van de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit, die zich ten dele eveneens met deze kwesties bezighoudt—hoe kun je als wetenschapper op een zuivere en rolvaste manier meedoen aan het maatschappelijk debat? De drie kwesties: academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting, en wetenschappelijke integriteit hebben veel met elkaar te maken. Hopelijk helpt een interventie van onze Akademie voordat de politiek er Amerikaanse toestanden van maakt.
“Er wordt nog steeds, al is het tegen de verdrukking in, prachtig onderzoek gedaan in de VS. En dat geldt zeker ook voor Nederland.”
Maar ik was bezig met de positieve kant van het wetenschapsverhaal: Er wordt nog steeds, al is het tegen de verdrukking in, prachtig onderzoek gedaan in de VS. En dat geldt zeker ook voor Nederland. De nieuwste serie Spinoza- en Stevinprijswinnaars—de uitreiking is binnenkort op 14 oktober– zet iets daarvan in de etalage—met onder hen dit jaar de geweldige geesteswetenschappers Judith Pollmann (historica uit Leiden) en Ingrid Robeyns (filosofe uit Utrecht, bekend van het limitarisme)– als je weet uit hoeveel top-kandidaten er daar gekozen kan worden, dan stemt dat positief. De ERC stelt jonge, midcareer en gevorderde onderzoekers in staat om grootse nieuwe ideeën uit te voeren. En NWO’s genuanceerde programma, met subsidies van klein tot groot en het paradepaardje van de Vernieuwingsimpuls, blijft tot mooie resultaten leiden. Alleen heeft al dit mooie nieuws ook een keerzijde: het onderzoek aan de universiteiten zelf wordt ten enenmale onvoldoende gefinancierd (en let op: universiteiten en NWO is geen of/of-kwestie!); ook bij deze financieringsvraagstukken is er reden om alweer speciaal aan de GW te denken—en met die onderfinanciering staat ook de essentiële verwevenheid van onderwijs en onderzoek op het spel. Zo gauw als ook bij het onderwijs de financiële nood zich doet gelden, moeten we toch weer elke keer vol in de verdediging voor onze taal- en cultuurstudies: Duits, Frans, Italiaans, Chinees, Japans, Koreaans, Russisch, Spaans, Portugees…, zonder veel besef voor de waanzin van de uitdrukking ‘kleine talen’, of van de werelden die daarachter liggen en die voor onze studenten ontoegankelijk worden.
Ergens in dit hele krachtenveld zijn wij in Leiden als sinds de 17e eeuw gezegend met een wetenschappelijke uitgever die een uitzonderlijk sterk profiel heeft juist op het gebied van de Geesteswetenschappen: arabisch, oriental studies, klassieke-oudheid studies, talen, taalkunde, geschiedenis. Ik vind die geweldige uitgever óók beslist wel 51.1 miljoen euro waard (vooral die .1!). Elke cent waard! En daarin sta ik niet alleen. De Gruyter, een beetje later begonnen (18e en 19e eeuw) en zelf ook gespecialiseerd in de sociale en geesteswetenschappen, liet het oog op onze Leidse Brill vallen. Dat krijg je met een geschiedenis van overnames en samenwerking, vanaf de Vereinigung wissenschaftlicher Verleger en nadat ze ook Mouton in Den Haag al hadden binnengehaald in 1977. De Gruyter ken ik als classica ook heel goed en ik merk dat ze internationaal een zekere reputatie delen met Brill: een reputatie voor mooie, zelfs heel mooie boeken, maar wel peper… [aposiopesis].
“Tegelijk zal ook de uitgever zich ervan bewust zijn dat APCs en BPCs, de kosten die de auteur moet bijdragen om zijn of haar artikel of boek in Open Access gepubliceerd te krijgen, een vreemde ongelijkheid in de hand kunnen werken.”
Wetenschappelijke uitgeverijen hebben al net zulke grote en principiële vraagstukken waarmee ze worstelen als de universitaire wereld als geheel. Hoe moet het met Open Access, welke business modellen zullen ervoor zorgen dat het hele ecosysteem van wetenschappelijke informatie-voorziening gezond blijft? Een wetenschapper en een uitgever delen misschien bepaalde idealen: liefde voor onze vakken hoort daar vast bij, maar het is volkomen legitiem dat ze ook ieder hun eigen doelen in dat ecosysteem nastreven: een wetenschapper wil zien dat haar werk kwalitatief goed bevonden wordt en op een betrouwbare manier verspreiding krijgt, een uitgever wil zijn bedrijf gezond houden en iets verdienen. Daar is niets mis mee. Tegelijk zal ook de uitgever zich ervan bewust zijn dat APCs en BPCs, de kosten die de auteur moet bijdragen om zijn of haar artikel of boek in Open Access gepubliceerd te krijgen, een vreemde ongelijkheid in de hand kunnen werken. Vakgroepen in de exacte wetenschappen en de geneeskunde kunnen zich permitteren om iedereen te laten publiceren. De GW kunnen dat niet. Een senior onderzoeker zal gemakkelijker toegang hebben tot de noodzakelijke fondsen dan een early-career onderzoeker. Hoe regel je Open Access zo in dat je niet op oneigenlijke (want financiële) gronden beperkt wie er kunnen publiceren. Andere ongelijkheden hebben te maken met de toegang tot publicatiekanalen van onderzoekers uit de Global South, of voor diegenen die niet in het Engels publiceren.
Er zijn meer van dit soort punten: de hele digitale transformatie levert haar eigen vragen op, bijvoorbeeld over hoe je zorgt dat publicaties duurzaam beschikbaar blijven en ook gevonden kunnen worden. De wetenschap, zeker de GW, verandert ook in die zin dat er vaker hybride doelgroepen door een publicatie worden bediend, denk aan historici van wie het werk zeker voor vakgenoten bestemd is, maar tegelijkertijd zo geschreven wordt dat het aantrekkelijk is voor het grote publiek. Geschiedenis is een van de grootste categorieën voor de Algemene Boekhandel. Heeft een wetenschappelijke boekhandel de mogelijkheden om ook die algemene markt effectief te bedienen? Net zo goed als literaire uitgeverijen?
Toch wil ik hier al die andere vraagstukken laten zitten en me concentreren op hét hoofdpijndossier—maar ook de enorme kansen—van generatieve AI, hier synecdochisch aangeduid als ChatGPT. Tot mijn genoegen zie ik dat op de website van De Gruyter Brill er veel ruimte is voor ethische reflectie en de verwachtingen die De Gruyter Brill heeft m.b.t. wetenschappelijke integriteit. Het is duidelijk: als deze uitgever iemand vraagt om als peer-reviewer op te treden, is het ongewenst—nee, simpelweg verboden– wanneer dat peer review wordt uitbesteed aan ChatGPT. Ik zit in de redactieraad van Bryn Mawr Classical Review en was een review aan het editen, waarin plotseling allemaal verzonnen Latijn opdook. Bij navraag bleek dit inderdaad een gevalletje hallucinerende artificial intelligence. Deze was relatief gemakkelijk te detecteren, maar het zal steeds moeilijker worden. En dat is nog alleen de peer review. Hoe zit het met auteurschap, van artikelen of boeken? Hoe gaan onze uitgevers ons helpen om te garanderen dat wat er aan nieuw onderzoek op de markt komt, ook echt nieuw onderzoek is, door mensen voor mensen, over vragen die mensen interesseren, en dat échte auteurs geholpen en beschermd worden?
Dit is het punt waarop ik ook die verbinding met mijn eigen vakgebied erin gooi, Mirjam, en wel in drie etappes. Allereerst: in de Phaedrus van Plato, geschreven in een tijd waarin het schrift allang beschikbaar was als nieuwe informatietechnologie, ook nog een technologie waarvan Plato zich uiterst vaardig bediende, vinden we niettemin grote zorgen over de pernicieuze effecten van het schrift. Aan een geschreven tekst kun je vragen wat je wilt, maar je krijgt altijd letterlijk hetzelfde antwoord. En als je je geschreven tekst uit handen geeft, komt het terecht in een wereld vol gevaren. De tekst kan zich niet verdedigen, hij rolt voort temidden van mensen die hem misschien begrijpen, misschien ook niet. De tekst komt in allerlei ongeschikt gezelschap terecht, en als hij slecht behandeld wordt of er wordt kwaad van gesproken, dan heeft hij altijd zijn vader nodig om hem te helpen. Want een tekst is weerloos en kan zichzelf niet verdedigen of bijstaan. En die vader is er natuurlijk niet altijd bij. Volgens de Phaedrus geldt dit voor elke geschreven tekst. Maar tegenwoordig is dit wat er gebeurt als je je teksten ter beschikking stelt van een Large Language Model.
Plato geeft op zich een goed beeld van wat ‘uitgeven’ betekent in de klassieke wereld, en dat is etappe twee: Het Griekse woord voor uitgave is EKDOSIS, letterlijk net zo gevormd, ek-didonai is uit-geven. En als antieke grammatici het hebben over EKDOSIS dan is dat niet méér dan het letterlijk ‘uit handen geven’ van je manuscript, zoals mijn voorganger Van Groningen mooi heeft laten zien in een klassiek artikel in het wereldtijdschrift Mnemosyne, uitgegeven door Brill. Wij zien uitgeven als een manier om informatie te verspreiden, maar in de oudheid gaat het om een uitgave in één uniek handgeschreven exemplaar. Als je wilt dat de informatie verder komt, zul je het manuscript moeten kopiëren. Dat is een kwetsbaar proces, want het brengt onvermijdelijk fouten met zich mee. En de auteur heeft er geen enkele controle meer over.
De tekst is dus kwetsbaar, maar—hier is etappe drie—de relatie met de auteur en met auteurschap is dat eveneens. Galenus, de beroemde arts uit de 2e eeuw van onze jaartelling, denkt graag na over dit soort zaken en vooral over zichzelf. Hij beseft de kwetsbaarheden van de auteur, zelfs al in deze periode. In een poging om zijn nalatenschap te consolideren schrijft hij meerdere boeken, met als titels ‘Over zijn eigen boeken’, ‘Over de volgorde van zijn eigen boeken’, en ‘Over zijn eigen opvattingen’. In ‘over zijn eigen boeken’ vertelt Galenus dat hem het volgende is overkomen. Hij ziet bij een boekenstalletje twee mannen in heftig gesprek verwikkeld over een boek dat verkocht werd als een echte Galenus. Dat stond ook op de titelpagina. Maar een van de twee opponenten, zoals Galenus zegt: ‘een erudiet man’, had de eerste twee regels van het boek zelf gelezen en het verachtelijk terzijde geworpen met de opmerking dat dit absoluut geen Galenus kon zijn, de stijl klopte niet en het boek was een vervalsing. Het zijn dit soort kwesties die Galenus probeert op te lossen door eens en vooral op te schrijven wat hij wel en niet geschreven heeft. Maar ja, dat verschuift het probleem natuurlijk alleen maar. Want dit soort geschreven pogingen van een auteur om controle te houden over zijn eigen werk, zijn net zo kwetsbaar als dat werk zelf.
“Wat telt het zwaarst? Kwaliteit of geld?”
Wat ligt hier een belangrijke rol voor onze moderne uitgevers en wat is het ingewikkeld. Wie publiceert bij De Gruyter Brill moet zich altijd gerust kunnen voelen over het stempel van goedkeuring dat zijn of haar werk daarmee krijgt: de zekerheid dat de uitgever het meent met die ethische richtlijnen op de website, en eisen stelt aan degenen met wie ze werken. Dus enerzijds: Wie een opdracht tot peer review aanvaardt, neemt ook op zich om dat met volle wetenschappelijke integriteit te doen—maar anderzijds: de uitgever moet ook nog eens dóórdenken over het feit dat het uitvoeren van peer review, of het zitten in een redactie, veel werk is, dat niet vergoed wordt. En dan auteurschap: Enerzijds: Wie zijn of haar naam op een boek zet, verklaart dat hij of zij dat boek geschreven heeft, en de uitgever neemt die claim heel zwaar op en verbindt er zijn goede naam aan. Geen ChatGPT monografieën. Dat is belangrijk voor een auteur. Maar anderzijds: APCs en BPCs, de processing charges voor artikelen en boeken, brengen een financiële relatie aan tussen auteur en uitgever die op een vervelende manier interfereert met gepercipieerde onafhankelijkheid. Wat telt het zwaarst? Kwaliteit of geld?
Niets van al deze enerzijds/anderzijds kwesties is gemakkelijk en het zou gek zijn als er niet ook werd nagedacht over het ethisch verantwoorde gebruik van ChatGPT om bepaalde taken te verlichten. Tegelijk blijft het ontstellend hinderlijk dat elke Open Access publicatie opgevreten wordt door de machine learning van ChatGPT zonder dat er enige garantie is op eerlijke bronvermelding en creditering. Hoe gaan we dat doen?
De Gruyter Brill viert zijn eerste verjaardag: dat suggereert een veel langere toekomst dan een verleden, dus plenty tijd om over al deze zaken na te denken. Maar niet op de verjaardag zelf misschien. En, beste mensen van De Gruyter Brill en Brill De Gruyter: eerste verjaardagen zijn mooi en aandoenlijk, maar ik zou wel heel diep nadenken alvorens afscheid te nemen van het eerbiedwaardige jaartal 1683: 342 kaarsjes, dit jaar. Want daar zijn we in Leiden toevallig heel trots op! Van harte gelukgewenst.
[Title image: Leiden, The Netherlands, by JaySi/iStock/Getty Images Plus]